De winter had net zijn intrede gedaan en lachte de onbeschutte mensen uit door ze met een striemende regen, gepaard met een ijzige wind, in hun gezichten te jagen. Het had iets sombers, alsof de zon voor eeuwig verloren was.
Jozef stond onder een afdak, leunend tegen een paal. Hij stak een sigaret op om zijn longen wat te warmen. Zijn gedachten dwaalden af naar Jeruzalem. Zijn dromen waren de afgelopen weken veranderd in nachtmerries. Als hij wakker werd stond zijn getatoeëerde kruis in vuur en vlam. Hij wilde er eerst niet aan geloven en nam een middel tegen platjes, maar het baatte niet. Zijn nachtmerries werden steeds realistischer en het eindigde altijd met een brandend Jeruzalem. Hij begon steeds meer te geloven dat het visioenen waren en uiteindelijk had hij de beslissing genomen om af te reizen naar het “Beloofde land”.
Er was een tijd geweest dat hij een dergelijk besluit nam en meteen het eerste vliegtuig boekte en vertrok, maar de tijd had hem ingehaald. Zijn hart had gekozen voor liefde in de vorm van een vrouw en ook al begreep hij het niet, hij liet het zijn weg leiden. Toch maakte hij zich geen zorgen, uiteindelijk hadden zijn charmes hem nooit in de steek gelaten. Daarnaast had hij tal van redenen zitten bedenken om haar over te halen.
Hij zag haar in de verte aankomen. Haar haren dansten mee in de maat van de wind. Haar tred was zelfverzekerd. Hij bewonderde in stilte haar gezicht, die vocht tegen de kilte van de wind. Ze moest overtuigd worden en snel nam hij zijn argumenten nog eenmaal door.
Hij keek naar zijn sigaret, nam nog eenmaal een teug en gooide hem weg. Zijn ogen volgden de baan van de vallende sigaret. Hij wenste dat het een vallende ster was om iets te wensen waar zijn hele hart naar snakte. Hij bleef naar de sigaret staren en zag hoe deze werd meegesleurd door een vlaagje wind. Hij keek op en zag dat ze al voor hem stond, zonder dit in de gaten te hebben. Ze keek naar hem zonder een woord te zeggen. Om zijn onzekerheid te verbergen, bedekte hij deze met een mantel van bluf en zei: ‘ We gaan naar Egypte , want mijn kruis jeukt en…’, maar haar reactie deed zijn stem verstillen. Haar ogen begonnen te rollen, terwijl haar hand een tollend gebaar maakte in de lucht. ‘Tsssss…wat zei je daar?’, zei ze met een hooghartige toon. Jozef begon te stamelen. Hij merkte dat zijn mond droog was en dat de argumenten al hun geloofwaardigheid aan het verliezen waren. Hij probeerde ze zeggen, maar ze legde een vinger op zijn lippen. ‘Stop.’, zei ze. ‘We gaan skiën. Oké?’ Hij keek haar geschrokken aan, nam haar vinger in zijn mond, begon er als een baby op te zuigen en zei:’Oké.’ Dezelfde dag vertrokken ze naar Winterberg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten